Toen ik gisteren vertrok voelde ik me wat ziekjes. Snel een s.o.s. zakje voor wat extra hydratatie, maar uiteindelijk ging het toch snel slechter.
In Baye kon ik niet meer. Oververmoeid belde ik aan bij een vrijwilligerscentrum waar kamers voor pelgrims zijn. Maar vandaag kon ik er niet verblijven. In dat enorme complex was geen plekje voor mij, ondanks dat ik ziek was. Alle hotels en gîtes in het dorpje waren gesloten en er was geen mens op straat. Bij het eerste beste stukje gras ben ik huilend neergeploft om even bij te komen in de schaduw en een nieuw plan te bedenken.
In mijn boekje zie ik staan dat er vijf kilometer verderop in een dorpje een voormalige abdij met een gîte is. Terwijl ik met de man in gesprek ben, wat ietwat lastig gaat door de verschillende talen die we spreken, komt een vrouw aangelopen die bij het complex vrijwilliger is. Christine. Het liefst had ze me in het complex opgevangen, maar daar kreeg ze vandaag geen toestemming voor. Ze ziet mij struggelen en neemt de telefoon van me over. Ze regelt dat ik naar de abdij kan, maar eerst moet ik hier rusten. Ze gaat weg en komt vervolgens terug met een tas vol eten wat de gelovige groep met wie ze dat weekend daar verblijft heeft gemaakt: een bonensalade met rijst, crêpes met Nutella, een reep chocolade, brood met kaas en vlees en veel water. Ze komt bij me zitten tot ik me wat beter voel. Dan tovert ze nog een kapotte, strooien hoed tevoorschijn die ik op moet zetten tegen de zon. Ik geef haar dankbaar een knuffel en kan nu weer de nodige kilometers maken naar de abdij.